Het Melaatse Kind

Na de damiaanviering vorig jaar in De Nootelaer, droeg bewoner Paula ons een oud gedicht voor dat zij in de lagere school over Damiaan vanbuiten had geleerd. Het heeft ons wat tijd gekost, maar we zijn aan een uitgeschreven versie geraakt. Op het feest van de Heilige Damiaan (10 mei) willen we u dit poësieke niet onthouden.

Ik was zo mooi als gij, lief kind,
en altijd blij en welgezind.
Ik had oogjes als kristal zo hel
en voetjes als een bij zo snel.
Ik speelde met mijn broers en zusjes
en plukte vrucht en bloemetjes.
Ik ving de visjes in de vliet
en zocht de vlinders tussen t’ riet.
Maar op een dag toen werd ik ziek
en bracht men mij naar de kliniek.
Mijn moeder was er steeds bij mij
en vader was er ook nog bij.
Maar opeens luide het bevel
Molokai! zo klonk een stem.
Toen bracht men mij weg met de boot
naar een eiland kaal en dood.
Mijn moeder was niet meer bij mij
en vader week toen ook ter zij.
Mijn oogjes schreide ik blind en rood
Helaas ik trachtte naar de dood.
Daar kwam een man in ’t zwart gekleed
Bij hem vergat ik pijn en leed.
Hij sprak mij teer en vriendelijk aan
die goede vader Damiaan.
Hij nam mij in zijn forse armen
en droogde mijne traantjes af.
Ik mocht mij aan zijn hart verwarmen
ik dacht niet meer aan dood en graf.
Nu bid ik steeds de goede God
want ik ben tevreden met mijn lot.
Dat Hij hem steeds weer geven mag
gezondheid, moed en heel veel kracht.
En dat hij steeds een leven lang
voor altijd bij ons blijven kan.
Lang leve vader Damiaan!
Het is met mijn gedicht gedaan.